

Begin van het schooljaar ‘81-‘82 kwam ik in Hilversum te wonen.
Ik was aangenomen op het Conservatorium aldaar, nadat ik het jaar daarvoor een jaar Schoolmuziek had gestudeerd aan het Conservatorium van Tilburg, maar daar toch maar ten dele mijn draai kon vinden, en om die reden betrok ik zo rond Augustus, vlak voor het nieuwe schooljaar, mijn kamer in het centrum van Hilversum. Ik zie mijn vader en moeder nog wegrijden,
mijn moeder die mij zojuist nog een zak krentebollen had toegestopt, zwaaiend vanuit het beregende achterraam van de wat was het: een goudkleurige Ford Taunus geloof ik?, haar tranen verbijtend.
Ik had met mijn vader via advertenties in de plaatselijke krant een aantal kamers bekeken en uiteindelijk was de keuze gevallen op een woonruimte in het centrum van de omroepstad.
Het was een beneden etage in wat ooit een melkfabriek bleek te zijn geweest.
Naast de City bioscoop en tegenover het cafe. Om precies te zijn in de Herenstraat 6.
Met nog zo’n ouderwetse gaskachel die zo leuk tikte als hij aansloeg en die naar ik me kan herinneren ook zo’n aangename warmte afgaf, terwijl het goud blauwe vlammetje trots brandde.
De keuken en de douche moest ik delen met de andere huisbewoners, waaronder een vriendelijke Engelsman die precies boven mijn kamer woonde en die ik iedere dag met een bordje spaghetti de trap op hoorde schuifelen.
Bruce heette hij, waarover later meer.
Meneer Bus, Gerard Bus van het andere café op de hoek van de Groest was de huisbaas.
Een soort kleurloze licht mopperende man waar weinig meer dan een norse zakelijkheid vanuit ging. Ik ben een keer bij hem en zijn vrouw op de koffie geweest waarbij ik nog geprobeerd heb wat leven los te weken, maar tevergeefs.
Het was een nieuwe wereld voor mij, ‘t Gooi, komend uit het voorspelbare Noord Oost Brabant.
De huizen leken veel mooier, en ook de meisjes zagen er beslist leuker uit.
Aanvankelijk was het een soort van eenzaam-achtig leven, waarbij ik voor het eerst helemaal voor mezelf moest zorgen.
Daar rommelde ik mij doorheen. Aan het eten besteedde ik niet veel aandacht: voornamelijk leefde ik van broodjes kroket en krentebollen.
Ik dronk daar dan meestal een flesje chocomel bij want dat vulde zo lekker.
Dat ik ooit de was heb gedaan of gestofzuigd kan ik mij niet herinneren.
Over het broodje kroket valt veel te vertellen. Ik heb er recentelijk nog over gedroomd.
In mijn middelbare school tijd ging ik in Uden met mijn vrienden wel eens naar het café ‘het Zwaantje’ als ik niet hoefde op te treden met onze band Martin Dairy, wat we in die tijd al regelmatig deden.
Eerlijk gezegd vond ik er niet veel aan, aan dat uitgaan.
Een beetje hangen in een rokerig café.
En proberen met je stem boven de harde muziek uit te komen en een beetje verveeld hangen,
het ene na het andere biertje wegdrinkend.
Een enkele keer een biljartje leggen waar ik ook niet echt in uitblonk.
Ik vond het stiekum dan ook altijd fijn als de avond ten einde liep. Iedereen ging dan min of meer zijns weegs. Samen met een enkele vriend, meestal was dat Dick onze manager, die zich mr. Smith noemde, gingen we dan steevast als afsluiter nog even naar de nabijgelegen snackbar om de avond ‘culinair’ af te ronden.
En terwijl de meesten een frietje met of zoiets bestelden nam ik altijd een broodje kroket.
Dat vond ik toch feestelijker.
Daar kon ik me echt op verheugen; een lekker wit broodje met zo’n hete krokante kroket en dan uiteraard met een laagje mosterd. Heerlijk! Dat maakte de avond toch nog goed.
Het was een soort troost eten (dat woord bestond toen nog niet).
Maar die diepe koestering heb ik overigens tot op heden met nagenoeg niemand gedeeld.
In Hilversum was het niet veel anders (uitgaan deed ik daar aanvankelijk überhaupt niet) en kwamen de broodjes kroket in feite vaker in beeld.
Omdat de eenzaamheid en mijn zeer beperkte kookkunst daar om vroegen.
Nu was het ook zo dat ik mij eigenlijk een beetje schaamde voor dit gedrag.
En probeerde, zoals dat heet, dit weinig verheffende aspect van mijzelf onder de radar te houden.
Vandaar dat ik de verschillende snackbars die ik in H’sum kende een beetje afwisselde.
Dus ging ik bijvoorbeeld op maandag naar ‘de Open Poort’ en de woensdag naar ‘broodje Pauw’ en nog later in die week naar nog weer een andere snackbar, die in de Emmastraat.
Zodat het volgens mij niet opviel dat ik in mijn ogen zulk twijfelachtig gedrag vertoonde wat mijn voeding betrof.
Ik heb het toch overleefd en in die tijd eigenlijk nergens echt bijzonder last van gehad behalve dan van astmatische bronchitus maar dat heb ik in feite van kinds af aan al.
Het was in het begin natuurlijk zoeken om mijn draai te vinden in deze nieuwe omgeving.
Een van de dingen die ik heel graag deed was het bezoeken van de V&D in het Hilvertshof.
Dat was het overdekte winkelcentrum op de Groest, bij mij om de hoek.
Ik kwam daar graag in de boekenkelder. Via de roltrappen op de begane grond daalde je af
in het boekenrijk.
Het was een hele grote kelder met rekken, kasten en schappen vol met boeken.
Uiteraard over van alles en nog wat: kookboeken, reisboeken, tuinierboeken, computerboeken enz.enz.
Maar tegen de hele achterwand van de kelder bevonden zich de romans.
Het was niet zo dat ik naar een specifiek boek op zoek was maar ik vond het gewoon heerlijk om
mij tussen al die boeken te begeven, en de kelder was zo groot dat verder je ook niemand, geen verkoper of andere bezoekers je lastig vielen.
Alles was in feite heel onpersoonlijk en dat gaf me de vrijheid er lekker anoniem en onopvallend rond te slenteren (onpersoonlijk kan soms ook heel fijn zijn).
Ik schuifelde herhaaldelijk langzaam langs heel de achterwand van de boekenkelder, vaak meerdere malen, tot het moment dat er een boek in de kast mij wenkte en toeriep:
’Neem mij, lees mij’
Dat kon soms even duren (haast had ik toch nooit), voordat een boek toenadering tot mij zocht.
Het kwam ook evenzogoed voor dat ik zonder boek weer huiswaarts keerde.
Het was dus inderdaad zo dat ik niet zelf een boek uitzocht maar ik er op vertrouwde dat een bepaald boek mij zocht.
En zo moet het op een dag ook gebeurd zijn dat dit boek het tijd vond dat het in mijn leven kwam.
En er zijn natuurlijk boeken die je tot je neemt en die dan weer van je afglijden.
Maar er zijn ook boeken die meteen resoneren met je ziel.
Ze resoneren niet alleen met je ziel maar doen ook een sluimerend aspect van je persoonlijkheid ontwaken waardoor je geest en je wezen als het ware worden verruimd.
Er wordt iets wakker gemaakt wat er in aanleg altijd al moet zijn geweest denk ik.
Maar goed;
Het boek dat mij uitgekozen had had een gemiddelde omvang het was in die zin niet opvallend.
Het was niet dik en het was niet dun. Wel had het een hele mooie omslag,
een soort tekening met helder groene, gele en blauwe kleuren van een vogel
Die uit een ei kroop. Als ik er nu aan terug denk moet het inderdaad een verbeelding van de Phoenix zijn geweest maar dat realiseer ik me nu ik dit schrijf in feite pas.
Destijds was ik daar helemaal niet mee bekend.
De opschriften op het boek waren gemaakt met mooie krullende letters.
Het had ieder geval een sfeer die me meteen aansprak.
Ik had tot dat moment nog nooit van de schrijver gehoord maar las op de achterkant dat de inhoud van het boek te maken had met een zoektocht naar jezelf. Over je eigen unieke weg.
Nou dat sprak mij enorm aan immers ik moest ook mijn weg zien te vinden in deze onbekende stad en op deze nieuwe school om nog maar te zwijgen over mijn verdere leven.
Het was een boek van een Duitse schrijver maar dat vond ik juist wel intrigerend.
Het boek heette Siddharta en de schrijver was Hermann Hesse.
Nu zeg je natuurlijk ja, dat begrijp ik wel en dat weet ik wel, maar toen was dat allemaal een compleet onbekende nieuwe wereld voor me.
Feit is wel dat er bij het lezen van dit boek een wereld voor me open ging.
De zoektocht naar jezelf, het bereid zijn afstand te nemen van alles en iedereen, keer op keer en dan zo prachtig verhaald.
De dilemma’s van het leven, de aantrekkingskracht van de lichamelijkheid en het materialisme en anderzijds de wens tot verstilling en vergeestelijking. En dan de innerlijke strijd om met beide aspecten in het reine te komen. Om vrede te vinden met alles wat het leven biedt, zowel de donkere als de lichte kanten. En je reis dan nooit op te geven eer je je bestemming hebt gevonden, ja ja.
Dit zijn in feite de hoofdthema’s van, zoals ik later zou begrijpen, in alle boeken van Hermann Hesse. De Duitse schrijver die later in zijn leven de Zwitserse nationaliteit had aangenomen toen het hem in zijn geboorteland ten tijde van de Nazi’s te heet onder de voeten werd.
Na Siddharta las ik de Steppenwolf. Oh wat kon ik me vereenzelvigen met de hoofdpersoon Harrie Haller. Van de vele andere prachtige boeken daarna herinner ik mij
Demian, Gertrud, Narziss en Goldmund en natuurlijk het Glasperlenspiel.
Ja ik durf wel te zeggen dat deze boeken mij mede gevormd hebben.
Jaren later, toen ik al inmiddels vader was geworden en een carriere in de muziek had,
liep ik op een middag een boekwinkel aan de Middenweg in Amsterdam Oost binnen.
Het kwam nog wel eens voor dat ik daar in die buurt pleegde te dwalen om op een of andere manier verbinding te vinden met mijn geboortegrond: het Linnaeushof.
Alsmaar die ‘Hessiaanse’ zoektocht : Wie ben ik? Waar hoor ik? Waar juicht mijn hart?
Ik had niet lang daarvoor een boekenbon gekregen, waarschijnlijk voor een of ander optreden,
en wachtte op een geschikt moment om deze boekenbon te verzilveren.
Het was in boekhandel Linnaeus dat ik weer hetzelfde deed als ik jaren eerder in Hilversum had gedaan: rondlopen, kijken, voelen en wachten totdat een of ander boek je wenkt.
Dit keer was het een klein lieflijk boekje dat mij bij zich riep.
En wat schetste mijn verbazing:
Het was een boekje met een verzameling gedichten van Hesse.
Het kon niet anders of dit boekje had in die winkel op mij liggen wachten.
Een maal thuis, nou ja thuis, op mijn kamer bedoel ik dan, belandde het boekje op of bij de piano.
En duurde het niet lang totdat ik bij het lezen van bepaalde gedichten een melodie in mijn hoofd hoorde.
Ik weet wel dat die gedichten nooit zo zijn bedoeld, en dat ze natuurlijk meer dan genoeg hebben aan hun eigen woorden, maar ik kon en wou mijn fantasie niet tegenhouden.
Zo heb ik geloof ik een stuk of twaalf literaire meesterwerkjes op muziek gezet.
Ik hoop maar dat Hermann dat mij kan vergeven en dat hij dat kan en wil zien in het licht van iemand die ook op zijn manier zich zelf en zijn weg probeert te vinden.
Het maken van die kleine liedjes was in feite een soort manifestatie van mijzelf.
De eerste die ik op muziek zette was het schitterende gedicht ‘Im Nebel’
Over de eenzaamheid van het leven terwijl je je toch tussen allerlei soortgenoten bevindt.
Of het nou bomen of mensen zijn. Zij, die er altijd zijn, zolang het je goed gaat.
Maar; ‘Nun da der Nebel fällt, ist keiner mehr sichtbar’.
Een aantal liederen heb ik later ter gelegenheid van een concert georkestreerd voor een groot orkest en dat was natuurlijk een mooie ervaring, maar in feite hebben deze kleine liedjes aan een piano of een gitaar en een stem meer dan genoeg.
Het is die intimiteit die mijn hart het meest doet juichen en waar ik thuis kom.
Im Nebel
Hermann Hesse
Seltsam im Nebel zu wandern
Eeinsam ist jeder Busch und Stein
Kein Mensch seht den andern
Jeder ist allein
Voll von Freunden war mir die Welt
als noch mein Leben licht war
Nun da der Nebel fält
ist keiner mehr sichtbar
Wahrlich keiner ist weise
Der nicht das dunkel kennt
das unentrinnbar und Leise
von allen ihn trennt
Seltsam im Nebel zu wandern
Leben ist einsam sein
Kein Mensch kennt den andern
jeder ist allein.