De Karperjongen (verhaal)

Voor mijn huis ligt een vijver nou ja het is eigenlijk groter dan een vijver, kleiner dan een ven.
En natuurlijk veel kleiner dan een meer. Er bestaat eigenlijk geen goede naam voor want als je vijver zegt kan het ook een watertje in je voor of achtertuin zijn maar de vijver voor mijn huis is echt behoorlijk. s’Winters wordt er op geschaatst dus dat zegt toch wel wat over de vijver.
Ik gebruik dit woord maar bij gebrek aan beter.
Vaak ga ik als er maar een klein zonnetje oppiept een stuk wandelen en dan vaak even naar het dorp om iets futiels te kopen. Het is meer dat ik een doel heb dan dat het noodzakelijk is.
Toen ik nog de stappenteller gebruikte kwam ik uit op zo’n 7.000 stappen heen en terug dus dat was altijd genoeg om mijn geweten te sussen.
Maar die stappenteller gebruik ik niet meer. Weer iets erbij waar ik iets mee moet wat aan me zeurt enz.
Ik wil juist minder erbij. Ja hoe minder hoe liever, echt waar.
Als ik mijn huis uit stap loop ik dus min of meer langs de vijver.
En soms zit daar dan een enkele jongen te vissen.
Vaak zie je ook niemand. De meeste mensen zijn waarschijnlijk toch nog steeds naar hun werk(of zitten thuis te Netflixen).
Maar ook dat vind ik niet erg. Hoe rustiger hoe liever.
Maar deze keer zat er ook een jongen te vissen aan de waterkant.
En ik heb er echt niet altijd zin in maar dit keer gooide ik eens een balletje op.
Een hengeltje uit kan je ook zeggen.
‘Willen ze een beetje bijten?
Ja en dan moet je maar weer afwachten of de jongeman antwoordt of hij hapt
Of je zogezegd beet hebt.
Vaak zijn ze behoorlijk in zichzelf gekeerd en hebben ze geen zin in die zogenaamd leuke opmerking van een passerende senior.
Maar dit keer was de jongen aanvankelijk een beetje schuchter, maar niet veel later ontdooide hij.
“Ik vis op karpers nee ik gebruik geen dobber en ik vis niet met ‘n aardappel maar met maaien’
Ik wenste hem veel succes en vervolgde mijn weg naar het dorp alwaar ik een pak havermout
en een bakje walnoten kocht om daarna slingerend mijn weg terug naar huis te gaan.
Dit was ongeveer ruim een uur nadat ik de ‘karperjongen’ had gesproken.
Toen ik mijn huis weer naderde was hij net bezig zijn spullen op te ruimen.
En waar op de heenweg ik hem aansprak begon hij nu als eerste tegen mij te vertellen.
‘Ja er zitten nog maar 20 karpers hier in de vijver . Eerst waren het er nog honderd maar sinds er hier gebaggerd is zijn er een hoop verdwenen. Gisteren heb ik er nog een gevangen.
‘Heb je een foto?’ Vroeg ik hem nieuwsgierig.
Meteen haalde hij de nieuwste I phone uit zijn zak en toonde mij trots de foto’s van het oerbeest.
‘Ik denk dat ik vanavond maar weer ga’ zei hij ‘Nu wil het even niet maar je hebt kans dat het vanavond stukken beter gaat’. Nou dat hoopte ik voor hem.
De ontmoeting met ‘de Karperjongen’ bracht mijn gedachten terug naar mijn eigen jeugd. Toen ik ongeveer net zo oud was als de Karperjongen en wel eens ging vissen met mijn vriend Toon.
Toon was een echte visser. Daarmee bedoel ik dat hij alles voor mekaar had. Allemaal mooie hengels met precies de juiste zelfgemaakte tuigjes. Het juiste dobbertje, de juiste dikte van de snoeren 12 honderste voor de voorntjes en wat was het voor de karper? 21 honderste?
Een stuk dikker dus.
Als Toon ging vissen klopte alles. Zelfs de bandenspanning van zijn fiets en de lunchbox met de lekkere broodjes.
Ik was natuurlijk geen visser, maar ik vond het wel leuk om met Toon mee te gaan.
En ja ik had ook een hele mooie telescoop hengel voor mijn verjaardag gekregen.
Waar is die in vredesnaam gebleven?

We reden 's ochtends bij dag en dauw vanuit Uden naar Mariaheide en sloegen ons kamp op bij
De visvijver aldaar, ‘het Ven’ geheten. Maar dit was weer een tien malen grotere vijver dan de vijver voor mijn huis.
Zie je, het werkt verwarrend.
Dit ven ,want dat was het eigenlijk, lag prachtig verscholen in een soort oerbos.
Een en al groen. Mooie oude bomen, beschutting, echt een idyllisch plekje.
Dat bestaat natuurlijk allang niet meer. Er is natuurlijk een nieuwbouwwijk voor in de plaats gekomen met diezelfde naam.
Maar goed, Toon en ik zouden die dag op karper gaan vissen. Ik met mijn nieuwe telescoop hengel en Toon met God mag weten wat allemaal niet voor prachtig vis materiaal.
Mijn vriend hielp mij ook met mijn geklungel(tuigje maken, aas eraan doen, lokvoer uitstrooien) en niet lang nadat we waren aangekomen bij ‘het Ven’ stonden onze dobbers al mooi trots rechtop in het spiegelende water. En vol tevredenheid en zonder nog iets anders te willen waren we een met dat moment.
Als je op karper vist moet je geduld hebben. Dat kan soms wel uren duren.
Maar als het meezit heb je dan ook een joekel. Toon zat uren onverstoord op zijn viskrukje maar mij lukte dat niet. Ik was daar denk ik te onrustig voor. En na een bepaalde tijd vond ik het tijd om eens een wandelingetje te maken om het Ven. Eens te kijken bij andere vissers. Even een rondje te maken zogezegd. Midden in het ven bevond zich weer een klein dichtbegroeid eilandje zodat je nooit in een keer heel het ven kon zien. Dus bij het rondlopen zag je altijd maar een gedeelte van het mooie viswater.
Terwijl ik zo loop langs de waterkant en het was meen ik aan de achterkant van het eilandje zie ik plots een hengel door het water glijden en ook nog met een rotvaart.
Nee maar, dat is mijn hengel! Als een soort speedboot sjeesde mijn nieuwe telescoophengel door het water.
Oh oh wat nu weer?!
Ik als de sodemieter terug naar Toon die wel een oplossing wist.
Met zijn werphengel wist hij als het ware mijn hengel te vangen en die naar zich toe te trekken.
En aan mijn hengel dwz aan de haak van mijn snoer zat inderdaad een knoepert van een karper.
Echt een gigantisch beest.
‘Wat zullen we doen' vroeg Toon?
‘We nemen hem mee naar huis dan kunnen ze thuis zien wat voor enorme vis ik heb ‘gevangen’', wist ik hem stoer te verkopen.
Zo gezegd zo gedaan. Oh mijn moeder zag me aankomen
Schuin tegenover ons woonde mevrouw Beck of Bek. Een duitse mevrouw die we eigenlijk nooit hoorden of zagen. Misschien zat het in haar naam, maar zij wilde mijn buit wel klaarmaken en tevens mij uitnodigen voor een ‘feestelijke karper maaltijd’.
De volgende dag was het al zo ver en ik mocht mijn eigen vangst komen opeten bij mevrouw Bek en haar man. De tafel was gedekt als ware het een kerstdiner.
Ik kende de hele mevrouw amper.
Ja het was natuurlijk niet te eten.
De woorden van de karperjongen vlak bij mijn huis echoden in m’n hoofd: ‘Nee karpers moet je niet willen eten die hebben een hele vieze grondsmaak en trouwens ik neem nooit een gevangen vis mee ik zet ze altijd meteen terug’
‘Nee precies dat moet je niet doen’

Edwin Schimscheimer
© Sundry Media 2025